Terwijl ik naar de levende wezens keek, zag ik dat bij alle vier op de grond een wiel stond. De wielen glansden als chrysoliet en hadden alle vier dezelfde vorm en bouw. Ze zagen er zo uit en waren zo gebouwd alsof het ene wiel in het andere zat. Als ze zich verplaatsten, konden ze zich in alle vier richtingen bewegen zonder dat ze zich hoefden om te draaien. De wielen waren indrukwekkend hoog (Ezech. 1, 15-18)